Beknopte historische terugblik

Praktijk Solleveld » Beknopte historische terugblik

Dat een ontstoken tand of kies schade aan kan richten is gevoeglijk bekend. Maar ook andere kaakaandoeningen kunnen leiden tot chronischeziekten in andere organen en orgaansystemen. Met name de Duitse arts Dr. E. Adler heeft reeds in de vijftiger jaren van de vorige eeuw gewezen op de schadelijke, irritatieve prikkels die uitgaan van het spongieuze kaakbot tengevolge waarvan uiteindelijk het gehele organisme wordt belast.

Beknopte historische terugblik

Ruim 2500 jaar geleden verklaarde Hippocrates reeds dat ernstige vormen van reuma konden worden genezen door een ontstoken kies of tand te verwijderen. Bijna twee eeuwen geleden merkte de Engelse anatoom en chirurg Dr.Hunter op, dat een neuralgische pijn bij een patiënt verdween na extractie van een element. Soortgelijke ervaringen zijn door talloze andere onderzoekers beschreven. In 1850 noemde Dr.Butzler epileptische insulten, neuralgische pijnsyndromen, gezicht- en gehoorstoringen als gevolg van gebitsaandoeningen. De tandartsen Miller, Kascorowski en Landgraaf voegden er psychogene storingen en aandoeningen van het spijsverteringssysteem aan toe. Allen verklaarden tevens dat er niet per definitie sprake hoeft te zijn van een echt etterend element.

In 1900 stelde de dermatoloog Prof. Dr. Delbanco dat ieder groot ziekenhuis over een tandarts zou moeten beschikken die als specialist m.b.t. haardactiviteit andere medische disciplines van dienst kan zijn bij het lokaliseren van dentogene, pathologische factoren bij chronische ziekten. Begin 20e eeuw deed in Amerika de zogeheten conserverende tandheelkunde haar intrede. Het behoud van de elementen als kauwvlak verdiende prioriteit. Tot op de dag van vandaag is er sprake van conserverende tandheelkunde.

Men plaatst kroon- en brugwerk, vult caviteiten met het toxische amalgaam; wortelkanalen worden afgevuld met stiften; apexresecties worden nog immer uitgevoerd teneinde te trachten het veelal ontstoken, avitale element te behouden. Dr. Ernesto Adler publiceerde in 1973 een van de meest dramatische boeken over focale haard en stoorveldactiviteit uitgaande van het gebit. (Erkrankungen durch Störfelder (Trigeminusbereich)). Sindsdien hebben vele onderzoeken (Voll; Adler; Mastalier; Sollinger; Hopf; et al.) tot belangwekkende resultaten geleid. Men heeft de wisselwerking (vicariatie) tussen organen en orgaansystemen enerzijds en gebit en tonsillen anderzijds aangetoond en in schema gebracht.

In de vijftiger jaren werd een haard onder meer door Prof.Dr.Sigmund gedefinieerd als een lokale afwijking, die ver van de directe omgeving, elders in het lichaam, pathologische veranderingen teweeg brengt. Het laatste decennium werd dit begrip op grond van recente ontwikkelingen binnen de celbiologische wetenschap nader ingevuld. Fysiologische en chemische onderzoekingen toonden aan dat de proteolytische afbraak in pulpa en dentinekanaaltjes zeer giftige stoffen zoals mercaptanum en thio-ether produceert (Hiller; Gabelein). Deze stoffen werken niet slechts sensibiliserend/ allergiserend, doch beschadigen ook de lever en het darmweefsel. Thans is bekend dat deze giftige stoffen ernstige immunologische schade berokkenen.

Prof. Pischinger vulde het haardbegrip aan door onderzoeksresultaten te publiceren m.b.t. de vegetatieve- humorale- en hormonale basis van de haardwerking. Münster heeft de specifieke mesenchymale (bindweefsel) componenten gelokaliseerd. Mayer, Türk, Altmann en Weiss leverden het bewijs voor de toxiciteit van dentogene haardwerking op het gehele organisme. Dr. Vill, internist, stelde vast dat, na twaalf jaar intensief stoorveldonderzoek, haardsanering en therapeutische maatregelen m.b.t. regulatiestoringen , onomstotelijk is aangetoond dat in de internistische praktijk nauwelijks een lichte of ernstige ziekte ontstaat of wordt verergerd, die niet door haardactiviteit is geprovoceerd. Hij verklaart: “Het niet onderkennen, herkennen en elimineren van haard- en stoorveldactiviteit, maakt de gebruikelijke therapieën zo ineffectief, dat de patiënt de beste symptomatische behandelingen ten spijt tot een voortdurend lijden worden veroordeeld”.

In de literatuur zijn de aandoeningen die als haardprocessen kunnen fungeren praktisch altijd dezelfde gebleven: Vooral het gebit, kaakholteaandoeningen, de tonsillen en daarnaast, echter zeer afwisselend genoemd door verschillende onderzoekers; chronische appendicitis, darmstoringen, prostatitis en galblaasontstekingen.